21499 |
kooppenning |
godsalder:
Gods halder (Q203p Gulpen),
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
gaodsalder (Q203p Gulpen),
godssalder (Q203p Gulpen),
handgeld:
handgeld (Q203p Gulpen)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)] || het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
koopwaar:
koopwaar (Q203p Gulpen),
spul:
spul (Q203p Gulpen),
waar:
waar (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
koeër (Q203p Gulpen)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koerbank (Q203p Gulpen)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorstoelen:
koersjteul (Q203p Gulpen)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
superplie:
superplie (Q203p Gulpen)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
de koerkap (Q203p Gulpen),
koormantel:
koermantel (Q203p Gulpen)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
fe.bər (Q203p Gulpen),
fēber (Q203p Gulpen)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koeërzaenger (Q203p Gulpen)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q203p Gulpen)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|