e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Gulpen, ... ), lèg (Gulpen), lèèg (Gulpen), lə:g (Gulpen, ... ), ps. of oet.  lèèg (Gulpen), uit: oet (Gulpen, ... ) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: lèegläöper (Gulpen), ps. omgespeld volgens Frings.  lɛ̄glöper (Gulpen), leuteraar: leutereer (Gulpen) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leep, doortrapt geslepen: gesjleëpe (Gulpen), loos: loeës (Gulpen), schlau (du.): sjlau (Gulpen) leep [SGV (1914)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leerling leerjong: līǝrjo̜ŋ (Gulpen), leerling: leerling (Gulpen), schoolkind: schoelkink (Gulpen) Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] II-9, III-3-1
leerlooier leerlooier: lę̄rlȳjǝr (Gulpen) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leerschalmmes spaltmes: špaltmɛts (Gulpen) Mes waarmee men het leer schalmt. Het bestaat uit een houten handgreep met een verstelbaar mes dat het leer op de gewenste dikte schaaft. Zie afb. 72. [N 36, 35] II-10
leest leest: lę̄s (Gulpen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene lii(w) (Gulpen), lieëw (Gulpen) leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lĕkke (Gulpen) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest nest: nes (Gulpen) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6