30795 |
looien |
looien:
lȳjǝ (Q203p Gulpen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
25604 |
loonbakken |
vreemdluidsbakken:
vręmlȳtsbakǝ (Q203p Gulpen)
|
Het bakken van deeg dat door de mensen bij de bakker wordt gebracht. De bakker krijgt hiervoor een vergoeding. Volgens de informant van L 291 brachten de boeren en burgers hun gemengd deeg naar de bakker. Dit was zeer lastig spul, omdat de samenstelling verschilde en de rijsgraad eveneens. Dikwijls sloeg het in de oven neer. [N 29, 98]
II-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
oog:
[ ? - moeilijk leesbaar] van een boom
ouw (Q203p Gulpen),
scheut:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones äö = lang
enge sjäöet (Q203p Gulpen),
spruit:
schproet (Q203p Gulpen)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loape (Q203p Gulpen)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
waqǝlǝ (Q203p Gulpen)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
24674 |
lork |
lariks:
larik (Q203p Gulpen),
lork:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
lark (Q203p Gulpen)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21218 |
losse plankbrug |
bruggetje:
brûkske (Q203p Gulpen),
houten brug:
houte bruk (Q203p Gulpen)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)] || vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21738 |
loteling |
geloot (volt.deelw.):
gelot (Q203p Gulpen)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25247 |
loteren, los zitten |
lodderen:
loddert (Q203p Gulpen)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21583 |
loven en bieden |
bieden:
beeje (Q203p Gulpen)
|
loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|