e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molsla zeikalom: cf paardenbloem  zeīkalom (Gulpen), zuurmelk: blad (bladeren) van een paardebloem die onder een molshoop geel en mals blijven en die als sla gegeten worden  zoermelk (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang  zoermelk (Gulpen) De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)] I-7
mompelen binnensmonds wauwelen: binnesmonds wauwelen (Gulpen), knoteren: Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knottere (Gulpen) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] III-3-1
mond mond: mōnd (Gulpen), mŏnt (Gulpen), mŏŏnd (Gulpen), mónd (Gulpen), mônt (Gulpen), müng (Gulpen) mond [RND], [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)] III-1-1
mond (spotnamen) muil: moel (Gulpen), Plat.  moel (Gulpen) Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
mondharmonica monica: monika (Gulpen) Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol mondvol: moffel (Gulpen), mondvol (Gulpen) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] III-4-4
monnik monnik: monnik (Gulpen), mŏnnik (Gulpen) Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || monnik [SGV (1914)] III-3-3
monstrans monstrans (lat.): dr monstrans (Gulpen), misschien zijn dit twee aparte antwooren, dat is onduidelijk  monstrans (Gulpen) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
mooi, helder weer schoon weer: sjun waer (Gulpen), sjun weer ziĕ (Gulpen) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
moordkruis wegkruis: e weëgkruuts (Gulpen) Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)] III-3-3