e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naasten knopen: knūpǝ (Gulpen), rabat: rǝbat (Gulpen) Als bij controle blijkt dat het gewicht van het te slachten dier niet juist, d.w.z. te laag door de eigenaar is opgegeven bij de belastingdienst, mogen de kommiezen de waarde van het overwicht zelf houden. Volgens de informant van L 321 hangt dit naasten van de te lage prijs af en niet van het gewicht. [N 28, 3] II-1
nabidden nabeden: naobèè (Gulpen) Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
nabootsen nabootsen: nabootsen (Gulpen), nadoen: nao dao (Gulpen), naodaoë (Gulpen) iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)] III-3-1
nachtbraken nachtbrakelen: ps. boven de beide gs moet nog een ^staan; deze combinatieletters kan ik niet maken!  nachbrag^g^ele (Gulpen), nachtbraken: nachtbraken (Gulpen) tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)] III-3-1
nachtegaal nachtegaal: nachtegaaal (Gulpen), nachtegaal (Gulpen) nachtegaal [SGV (1914)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)] III-4-1
nachtmis nachtmis: de nachmes (Gulpen) De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)] III-3-3
nachtvlinder mot: mot (Gulpen), pepel: piejepel (Gulpen) nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)] III-4-2
nachtzwaluw nachtzwalber: nachsjwelber (Gulpen) nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
nadeel nadeel: noadeel (Gulpen), scha: scha (Gulpen), sja (Gulpen) het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)] III-1-4
nageboorte nageboorte: naogebaoerte (Gulpen), nakraam: naokraom (Gulpen) menselijke nageboorte [N 10C (zj)] || nageboorte van de mens; hoe noemde men vroeger - -? [DC 33 (1961)] III-2-2