25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
oneven:
onə:ve (Q203p Gulpen),
onk:
onk (Q203p Gulpen),
onpaar:
onpaar (Q203p Gulpen)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] || oneven [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoendelijk:
onfatsuungelich (Q203p Gulpen),
vies:
vies (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25621 |
ongaar stuk deeg |
riem:
rēm (Q203p Gulpen)
|
Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.]
II-1
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bengel (Q203p Gulpen),
vlegel:
vlèegel (Q203p Gulpen)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
bijeen liggen:
ps. de beide ^ moeten eigenlijk boven de beide gs staan, maar deze combinatieletters kan ik niet maken!
bieèe lie^g^ge (Q203p Gulpen),
concubinaat:
concubinaat (Q203p Gulpen),
samenhokken:
same hokke (Q203p Gulpen),
samenliggen:
same lieggke (Q203p Gulpen)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
zoals een schwa
de ongeläövige (Q203p Gulpen),
nne ongeläövige (Q203p Gulpen)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18821 |
ongelukkige |
arme hals:
èrreme haos (Q203p Gulpen),
stakkerd:
stakkerd (Q203p Gulpen)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
janboel:
janboel (Q203p Gulpen),
rommel:
rommel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
warwinkel:
warwinkel (Q203p Gulpen)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25565 |
ongeschikt |
niks week:
neks węǝk (Q203p Gulpen)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde aarde:
de ongewiede eëd (Q203p Gulpen)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|