e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeping roeping: roping (Gulpen) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepwoord voor de geit geit: gēt (Gulpen) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roerdomp roerdomp: roerdomp (Gulpen) roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren roeren: roere (Gulpen) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roerom meelpap: mailpap (Gulpen) roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)] III-2-3
roerstokje stekje: štɛkskǝ (Gulpen) Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.] II-9
roest roest: roost (Gulpen), ros (Gulpen), rŏs (Gulpen) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: rŏste (Gulpen) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek spikkel: plek  sjpeëkel (Gulpen) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Gulpen) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1