e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruisen van bladeren ruisen: roesche (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang; eu = lang  ’t roesje và de beum (Gulpen), WLD  roesche (Gulpen, ... ) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: roeten oas (Gulpen) Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
ruitenzetter ruitenzetter: rūtǝzetǝr (Gulpen) Vakman die ruiten op maat maakt en inzet. De 'ruitenkremer' trok vroeger met zijn 'glaskast' ('glāskas') op de rug langs de dorpen in de omtrek van Sittard om gebroken ruiten te vervangen. [N 67, 98d; monogr.] II-9
ruitijd muit: mūt (Gulpen) De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.] I-12
ruk rop: roep (Gulpen), ruk: ruk (Gulpen) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
rukwind stootwind: stoeét wind (Gulpen), windstoot: windstoeét (Gulpen) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
rund rind: reŋk (Gulpen), rund: rønt (Gulpen) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel oreit: horeet (Gulpen), runderhorzel: runderhorsel (Gulpen) horzel [SGV (1914)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] III-4-2
rups rups: roeps (Gulpen), roepsj (Gulpen, ... ) rups [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)] III-4-2
rustaltaar rustaltaar: rus-alter (Gulpen) Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)] III-3-3