e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheen scheen: sjèèn (Gulpen, ... ), šên (Gulpen) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook wierookschuitje: wieraoksjuutsje (Gulpen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheermes schaars: sjaars (Gulpen), scheermes: scheermets (Gulpen) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schelden, schimpen schampen: sjampe (Gulpen, ... ), schelden: schelle (Gulpen), sjelle (Gulpen), schimpen: sjimpe (Gulpen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm rakker: rakker (Gulpen), rekel: enge rèekel (Gulpen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemering, valavond schemering: sjieëmering (Gulpen) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel knook met vlees: vlees, visch, geveugelte vlees vis en gevogelte  der knoak met vléésch (Gulpen), schenkel: schinkel (Gulpen, ... ), sjinkel (Gulpen, ... ) schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
scheren scheren: schäre (Gulpen) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen stub uit de mat kloppen: d⁄r sjtub oet d⁄r mat kloppe (Gulpen) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp eggen van voor [eggen]: van vø̄ǝr (Gulpen), vooruit [eggen]: vø̜rūt (Gulpen) Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.] I-2