e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuntelen haspelen: haspele (Gulpen, ... ) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] III-1-4
suiker suiker: soeker (Gulpen) suiker [SGV (1914)] III-2-3
suikerbiet suikerkaroot: sukǝrkarōt (Gulpen), suikerkroot: sukǝrkrōt (Gulpen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood klontjesweg: klutsjches wêk (Gulpen) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
suikerklontje klotje: klutsche (Gulpen), klötsche (Gulpen), klötsje (Gulpen), suikerklontje: soekerkluntsche (Gulpen) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3
suikeroom suikernonk: soekernoonk (Gulpen) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: soekertant (Gulpen) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suisse suisse (fr.): dr seijes (Gulpen) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
sukkelen een krankte hebben: n krenkde höbbe (Gulpen), kwatsen: kwaatsje (Gulpen) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
syfilis syfilis: syfilis (Gulpen) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)] III-1-2