e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitsteeksels in de maag schubben: šøbǝ (Gulpen) De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85] I-11
uitstellen opschuiven: opsjuve (Gulpen), uitstellen: oetsjtelle (Gulpen), oetstelle (Gulpen) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvindsel: oetvingsel (Gulpen), uitvlucht: oetvlucht (Gulpen) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvoerder uitvoerder: ūt˲vø̄rdǝr (Gulpen) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen keutel: kùttele (Gulpen) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van het paard paardskeutelen: pętskø̄tǝlǝ (Gulpen) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien flat: flat (Gulpen), koeflat: kōflat (Gulpen) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken uit de weg gaan: oet de weg gaoĕ (Gulpen), uitwijken: ōētwiēke (Gulpen) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
uitzetplanken schaalbreder: (enk)  šālbrɛt (Gulpen) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
uitzeven van de zemelen builen: bȳlǝ (Gulpen), ziften: zeftǝ (Gulpen) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1