e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welbespraakt brutaal persoon muilenmaker: moelemeëker (Gulpen), zwetsmajoor: schwetsmajoor (Gulpen) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt zijn goed muilen: dĕ moelt goot (Gulpen), vlot kallen: dĕ halt vlot (Gulpen) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welig groeiend gelps: gelpsj (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  gelpsj wasse (Gulpen), hul-over-trul (wassen): Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  hullevertrul wasse (Gulpen), rijkelijk (wassen): WLD  rīekelik wasse (Gulpen) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
wendakkerhoeken hoeken: hōk (Gulpen), hø̄k (Gulpen) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wendstrook aan de lange zijde van een geerakker scheutje: šø̜tjǝ (Gulpen) Als men de geerakker op een bepaalde manier ploegt, ontstaat er behalve langs een van de korte zijden ook langs de lange zijde een wendstrook. Zie verder het vorige lemma. [A 33, 9; div.] I-1
wenkbrauw oogsbrauw: ausbroa (Gulpen), wenkbrauw: winkbrau (Gulpen) wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
wensen wensen: winsje (Gulpen) wenschen [SGV (1914)] III-1-4
wereldgeestelijke priester: prister (Gulpen) Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)] III-3-3
werk (zn) werk: werk (Gulpen) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werk (zn.) werk: werk (Gulpen), ⁄t werk (Gulpen) het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)] III-3-1