e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

Gevonden: 4929
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: boom (Gulpen, ... ), boəm (Gulpen), bŏm (Gulpen), buim (mv.): bēūm (Gulpen) boom [DC 35 (1963)], [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard fruitwei: frø͂ͅt[wei} (Gulpen) I-7
boomklever boomklever: boomkleëver (Gulpen) boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)] III-4-1
boomkruin kruin: kroeën (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang  kroeën (Gulpen), WLD  króēn (Gulpen, ... ) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomkruiper boomkruiper: boomkruuper (Gulpen) boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)] III-4-1
boomleeuwerik boomkruipertje: bòmkrôeperke (Gulpen) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boomvalk boomvalk: boòmvallik (Gulpen) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen klauwen: klauwe (Gulpen) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boon, algemeen bonen: bǫnǝ (Gulpen), boon: bǫn (Gulpen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: koeëd (Gulpen, ... ), kōēd (Gulpen) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4