e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

Gevonden: 4929
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwland land: lant (Gulpen), veld: vɛlt (Gulpen), vɛ̄.lt (Gulpen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor de goede laag: dǝ gō lǭx (Gulpen) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovenbeschuit korst: kǫwǝš (Gulpen) Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a] II-1
boveneinde van de stam kop: der kop (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  d’r kop (Gulpen), spits: Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  d’r sjpits (Gulpen), top: WLD  top (Gulpen, ... ) Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovenkant van een peperkoek korst: kǫw.t (Gulpen) [N 29, 94a] II-1
bovenkant van het brood korst: kǫwǝš (Gulpen) [N 29, 54a; monogr.] II-1
bovenlicht bovenlicht: bǭǝvǝlext (Gulpen), overlicht: øvǝrlex (Gulpen), overvenster: øvǝrvenstǝr (Gulpen) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: bowevenlip (Gulpen), bŏŏve lip (Gulpen) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenstuk van een rijtuig bagagedrager: bagedreiger (Gulpen), imperiaal (<fr.): Van Dale: imperiaal (&lt;Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.  imperiaal (Gulpen) het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)] III-3-1
bovenverdieping bovenverdieping: bōͅvəvərdēpeŋ (Gulpen) bovenverdieping [SGV (1914)] III-2-1