27539 |
geit |
geit:
gēi̯t (Q203p Gulpen),
gē̜t (Q203p Gulpen),
gęi̯t (Q203p Gulpen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
21318 |
gejoel |
gejoel:
gejoel (Q203p Gulpen)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gek (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
gek doen:
gek daoë (Q203p Gulpen),
kloterij:
kloeterie (Q203p Gulpen)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkehoes (Q203p Gulpen),
gikkehoes (Q203p Gulpen)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
onder de consecratie knele (Q203p Gulpen)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
wijde:
wiej(e) (Q203p Gulpen)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
30589 |
gekookte lijnolie |
gekookte lijnolig:
gǝkǫk˱dǝ līnǭǝlex (Q203p Gulpen)
|
Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b]
II-9
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
gekraagde roodstots:
gekraagde roeëdstoets (Q203p Gulpen)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21274 |
geld |
geld:
xɛlt (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|