18957 |
gluiperd |
geraffineerde boef:
geraffineerde boef (Q203p Gulpen),
gewiekste batraaf:
gewieksde batteraaf (Q203p Gulpen),
gluiperd:
gluperd (Q203p Gulpen),
gluuperd (Q203p Gulpen),
glûperd (Q203p Gulpen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
achterbaks:
achterbaks (Q203p Gulpen)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vadder (Q203p Gulpen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
de godslamp (Q203p Gulpen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godlasteren:
god lastere (Q203p Gulpen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (Q203p Gulpen)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
voorrang maken:
vurrà make (Q203p Gulpen)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
Go vriedig (Q203p Gulpen)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
go weëk (Q203p Gulpen)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
šītǝ (Q203p Gulpen)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|