23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kaetsebak (Q203p Gulpen)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19422 |
kaarsendomper |
domper:
domper (Q203p Gulpen)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23596 |
kaarsendover |
domper:
dr domper (Q203p Gulpen)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
wiek:
de wek (Q203p Gulpen)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
printsche (Q203p Gulpen)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:tə (Q203p Gulpen)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kieës (Q203p Gulpen),
kîês (Q203p Gulpen)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
met ballen spelen:
mɛt bɛl sjpe.ələ (Q203p Gulpen)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (Q203p Gulpen)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
kabouter (Q203p Gulpen)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|