28708 |
naaien |
naaien:
nięjǝ (Q203p Gulpen),
niǝnǝ (Q203p Gulpen),
nījǝ (Q203p Gulpen),
nīǝ (Q203p Gulpen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28888 |
naairing |
naairing:
niǝreŋk (Q203p Gulpen)
|
Kleermakersduimring, ook door vrouwen wel gebruikt bij haken en festonneren. De kleermakersnaairing is, in tegenstelling tot de vingerhoed die de naaisters veel gebruiken, een van boven open vingerbeschermer. De naairing is een hard metalen ring gevoerd met tin of zink en aan de buitenzijde voorzien van kleine of diepe putten tegen het afglijden van de naald (Gerritse, pag. 26; Papenhuyzen III, pag. 8). Men duwt met de naairing de draad door de stof en draagt deze aan de middelste vinger van de rechterhand. De informant van K 361 merkt op dat de naairing aan de duim gedragen wordt. Zie afb. 12. [N 59, 14; N 62, 67a; N 62, 67b; Gi 1.IV, 61; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloeët (Q203p Gulpen),
naaks:
naks (Q203p Gulpen),
naksj (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
naakt [SGV (1914)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naald:
nø̜lt (Q203p Gulpen)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23814 |
naampatroon |
patroon (<fr.):
mienge patroeën (Q203p Gulpen)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23324 |
naar de kerk |
naar de kerk:
nŏ gen kirk (Q203p Gulpen)
|
naar [~ de kerk] [SGV (1914)]
III-3-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
de mis horen:
de mès huëre (Q203p Gulpen)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17848 |
naar huis gaan |
naar heim gaan:
nach heem gôâe (Q203p Gulpen),
nao heim goa (Q203p Gulpen),
nò hèèm gòo (Q203p Gulpen)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q203p Gulpen)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
23948 |
naaste |
naaste:
of eure notste
dienge notste (Q203p Gulpen)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|