24947 |
oever |
aan get water:
Opm. v.d. invuller: dit wordt gezegd; het woord oever is onbekend!
agge watter (Q203p Gulpen),
kant:
der kant (Q203p Gulpen),
kant (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
oever:
oever (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
oover (Q203p Gulpen),
oeverhelling:
ooverhĭlling (Q203p Gulpen)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)]
III-4-4
|
23636 |
offerande |
offerande (<fr.):
de offerande (Q203p Gulpen)
|
De offerande, het offertorium [offeróng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23408 |
offerblok |
offerstok:
offersjtok (Q203p Gulpen)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23639 |
offergang |
offergang:
dr offergank (Q203p Gulpen)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23409 |
offergeld |
offergeld:
òffergeld (Q203p Gulpen)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
momentje:
e mementje (Q203p Gulpen),
ĕ momentsje (Q203p Gulpen),
ogenblikje:
ogenblikske (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
poos:
pous (Q203p Gulpen),
poosje:
pueske (Q203p Gulpen)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
boomnoot:
-
boamnöt (Q203p Gulpen),
noot:
noaët (Q203p Gulpen),
nôët (Q203p Gulpen)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaal (Q203p Gulpen)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
olig:
aoëlig (Q203p Gulpen),
oaëlig (Q203p Gulpen),
olig (Q203p Gulpen),
oélig (Q203p Gulpen),
sla-olig:
schla-oalig (Q203p Gulpen)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭǝlexs˲[verf] (Q203p Gulpen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|