id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19120 | razend van woede | brul van gift: brul và gif (Gulpen) | razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21356 | rechtbank | rechtbank: rechbank (Gulpen) | rechtbank [SGV (1914)] III-3-1 |
24975 | rechtop | ketsrecht: ketsreg (Gulpen), stolz (du.): stolz (Gulpen) | rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22890 | rechtsachter | rechtsback (<eng.): rechtsbek (Gulpen) | Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)] III-3-2 |
21720 | rechtspreken | berechten: berechten (Gulpen), rechtspreken: rechtspreuk (Gulpen) | rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22883 | rechtsvoor | rechtsvoor: rechtsvoor (Gulpen) | Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2 |
18961 | rechtvaardig | rechtvaardig: rechveëdig (Gulpen) | handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24082 | rector | rector (lat.): rector (Gulpen) | Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3 |
25083 | reeks, rij | reeks: reeks (Gulpen, ... ), rij: rie (Gulpen), riej (Gulpen) | een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)] III-4-4 |
32868 | reepje overschietend gras | stropen maken: štrø̄pǝ mākǝ (Gulpen) | Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3 |