21363 |
roezemoezen |
wiezelen:
wat haut die te wiesjele (Q203p Gulpen)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21095 |
rog |
rog:
rog (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
rog (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)]
III-2-3
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q203p Gulpen),
rog(ge):
rǫgǝ (Q203p Gulpen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
zwart brood:
swat brud (Q203p Gulpen)
|
roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
32940 |
rol gevouwen hooi op de kar |
wis:
wø̜s (Q203p Gulpen)
|
De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120]
I-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (Q203p Gulpen)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
30585 |
rollengoud |
rolgoud:
rǫlgǭt (Q203p Gulpen)
|
Op papier bevestigde, opgerolde, smalle strook bladgoud. Rollengoud wordt met behulp van een goudroller op biezen, lijstjes enz. aangebracht. Zie ook het lemma 'Goudroller'. [N 67, 11e]
II-9
|
22443 |
rommelpot |
rommelpot:
rommelpot (Q203p Gulpen)
|
foekepot [VC 27 (1962)]
III-3-2
|
20705 |
rond wittebrood |
weg:
wêk (Q203p Gulpen)
|
rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|