21136 |
smeer |
smeer:
schmier (Q203p Gulpen),
smier (Q203p Gulpen)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25590 |
smeermiddel |
vethoddel:
vɛthodǝl (Q203p Gulpen)
|
Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b]
II-1
|
18978 |
smeerpoes |
onnutter:
onnutter (Q203p Gulpen),
smeerpoes:
sjmeèrpoes (Q203p Gulpen),
vieze, een -:
vieze (Q203p Gulpen)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
permitteren (<lat.):
permitteren (Q203p Gulpen),
smeken:
sjmeèëke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
sjmeëke (Q203p Gulpen)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmeère (Q203p Gulpen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
30469 |
smetlijn |
smetkoord:
šmɛtkǭǝt (Q203p Gulpen)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|
29227 |
smetten |
smetlijnen:
šmɛtlīnǝ (Q203p Gulpen)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
19421 |
smeulen |
gloeien:
gleu (Q203p Gulpen)
|
Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
šmet (Q203p Gulpen
[(mv šmetǝ, šmē̜)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
smoekkele (Q203p Gulpen),
smokkelen (Q203p Gulpen)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|