20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbelĕĕr (Q203p Gulpen),
bolletje:
bulke (Q203p Gulpen),
bölke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkesnoer:
šmekǝšnōr (Q203p Gulpen)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
schnauz (du.):
sjnuits (Q203p Gulpen),
šnuits (Q203p Gulpen),
snor:
sjnor (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
snorrenbaard:
sjnorrebaad (Q203p Gulpen),
sprinkhaanrietzanger:
sjprinkhaanreetzenger (Q203p Gulpen)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] || sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)]
III-1-1, III-4-1
|
25048 |
snorren |
roezen:
roesche (Q203p Gulpen),
snorren:
snorren (Q203p Gulpen)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18026 |
snotneus |
aap:
aap (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
kute-nelis:
koetnelles (Q203p Gulpen),
snotnaas:
sjnotnaas (Q203p Gulpen)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snoeven:
schnoeve (Q203p Gulpen),
snotteren:
sjnottere (Q203p Gulpen)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
schnufke (Q203p Gulpen),
schnŭfke (Q203p Gulpen),
sjnuufke (Q203p Gulpen),
snuiftoebak:
schnoeftoebak (Q203p Gulpen)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
snuisterij:
snuutsjeriej (Q203p Gulpen)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
schnoet (Q203p Gulpen),
snoet (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang uitgesproken
sjnoet (Q203p Gulpen),
snoets:
sjnoets (Q203p Gulpen),
snuits:
sjnōēts (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
18971 |
sober |
sober:
sober (Q203p Gulpen)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|