17851 |
struikelen |
stronkelen:
stronkele (Q203p Gulpen),
struikelen:
sjtruukele (Q203p Gulpen),
vallen over zijn eigen voeten:
uvver zieng èege veut valle (Q203p Gulpen)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21729 |
struikrover |
stroper:
streuper (Q203p Gulpen),
struikrover:
struikrover (Q203p Gulpen)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
krop:
krop (Q203p Gulpen),
struma:
struma (Q203p Gulpen)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
plekker:
plɛkǝr (Q203p Gulpen)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
24932 |
stuifzand |
fijn zand:
fien zand (Q203p Gulpen),
foemelzand:
foemelzand (Q203p Gulpen)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjeschieten:
külke scheete (Q203p Gulpen),
stuiken:
sjtoeke (Q203p Gulpen),
stoeke (Q203p Gulpen),
(in een kuiltje).
stŏĕkke (Q203p Gulpen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
de sjtupe hubbe (Q203p Gulpen),
de stûpe höbbe (Q203p Gulpen),
sjtupe (Q203p Gulpen),
stûpe (Q203p Gulpen)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25375 |
stuiptrekken |
stuiptrekken:
štyptrɛkǝ (Q203p Gulpen)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
sjtuuve (Q203p Gulpen)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
sjtuuver (Q203p Gulpen)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|