23456 |
torenspits |
torenspits:
dr taoëresjpits (Q203p Gulpen)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kerkklok (Q203p Gulpen)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
toarevallik (Q203p Gulpen),
tôônvalk (Q203p Gulpen)
|
torenvalk || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29108 |
tornen |
losdoen:
losdoǝ (Q203p Gulpen)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
tortel:
tortel (Q203p Gulpen)
|
tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18917 |
traag |
langzaam:
langzaam (Q203p Gulpen),
traag:
traog (Q203p Gulpen),
troag (Q203p Gulpen),
vuil:
voel (Q203p Gulpen)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
zemelen:
zemele (Q203p Gulpen),
zeveren:
zèevere (Q203p Gulpen)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19363 |
trage vrouw |
trut:
eng trut (Q203p Gulpen)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteeren (Q203p Gulpen)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
17731 |
tranende ogen |
pipse ogen:
pipsje ŏwe (Q203p Gulpen)
|
leepogig [SGV (1914)]
III-1-1
|