21742 |
veldfles |
veldfles:
veldfles (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
e veldkruuts (Q203p Gulpen)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
liewerk:
lĕwerk (Q203p Gulpen),
liwerk (Q203p Gulpen)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [SGV (1914)]
III-4-1
|
29811 |
veldovensteen |
veldbrand:
vɛlt˱brant (Q203p Gulpen)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
veldsjlaat (Q203p Gulpen),
veldsla:
veldsjla (Q203p Gulpen),
WLD
veldschla (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
33696 |
veldweg |
veldweg:
vɛltwiǝx (Q203p Gulpen),
vɛltwē̜x (Q203p Gulpen)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
stoppelmoren:
štopǝlmūǝrǝ (Q203p Gulpen)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
26403 |
velg |
velling:
(mv)
vɛleŋǝ (Q203p Gulpen)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
23547 |
velum |
velum (lat.):
t velum (Q203p Gulpen)
|
Het velum [veeloem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20660 |
venkel |
venkel:
vinkel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
vinkel (Q203p Gulpen),
WLD
venkel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
venkel [SGV (1914)] || Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|