20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
vrieë (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
vriēen (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
vrii̯ə (Q203p Gulpen),
vrijen (Q203p Gulpen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] || vrijen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
21390 |
verklaren |
verklaren:
verkloare (Q203p Gulpen)
|
verklaren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
verköper (Q203p Gulpen)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ig bi verkoud (Q203p Gulpen),
ik ben verkoud (Q203p Gulpen),
verkoud zieë (Q203p Gulpen),
verkouden:
ich bin verkouwen (Q203p Gulpen),
verkoue (Q203p Gulpen)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
eng kou hubbe (Q203p Gulpen),
zware kou (Q203p Gulpen),
zwoer kouw (Q203p Gulpen)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)], [DC 30 (1958)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
verkwisten (Q203p Gulpen),
wegbruien:
géld wegbruuje (Q203p Gulpen)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
bluuë (Q203p Gulpen),
schuw:
sjuu (Q203p Gulpen),
verlegen:
(aeë = e\\).
verlaeëge (Q203p Gulpen)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
schuw:
zju zieë (Q203p Gulpen),
verlegen:
verlegen zîên (Q203p Gulpen),
verlëge (Q203p Gulpen)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
verlezen (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amusement (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|