25097 |
vooruitkomen, vorderen |
avanceren:
avanceren (Q203p Gulpen),
opschieten:
opscheete (Q203p Gulpen)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25406 |
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt |
brander:
brɛnǝr (Q203p Gulpen)
|
Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.]
II-1
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
väöerzaenger (Q203p Gulpen)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
voorzichtig (Q203p Gulpen),
vurzichtig (Q203p Gulpen)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24033 |
vormbewijs |
vormbriefje:
vörmbrifke (Q203p Gulpen)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24032 |
vormeling |
vormeling:
vörmeling (Q203p Gulpen)
|
Een vormeling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
vörreme (Q203p Gulpen)
|
Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
vormsel (Q203p Gulpen)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25202 |
vorst, het vriezen |
vrost:
vrŏs (Q203p Gulpen)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)]
III-4-4
|
24397 |
vos |
vos:
vos (Q203p Gulpen)
|
vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|