34574 |
wiel |
rad:
rat (Q203p Gulpen),
meervoud
rār (Q203p Gulpen),
radje:
verkleinwoord
raǝtjǝ (Q203p Gulpen)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24962 |
wiel, kolk |
poel:
pool (Q203p Gulpen)
|
kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31573 |
wielband |
band:
bant (Q203p Gulpen)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (Q203p Gulpen)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
gòòd mèile (Q203p Gulpen),
lijster:
lîester (Q203p Gulpen)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
23554 |
wierook |
wierook:
wieraok (Q203p Gulpen)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23556 |
wierookkorrels |
wierook:
wieraok (Q203p Gulpen)
|
Wierookkorrels. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
wieraoksvaat (Q203p Gulpen)
|
Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23295 |
wijden |
wijden:
wieë (Q203p Gulpen)
|
wijden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
wijn [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|