21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
plimp:
plimp (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
plimphaartje:
plimphörkes (Q203p Gulpen),
wimper:
wimper (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
ooghaar [DC 01 (1931)] || Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] || Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)] || wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
schiet (Q203p Gulpen),
sjiet (Q203p Gulpen),
vots:
vots (Q203p Gulpen)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wind (Q203p Gulpen)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
het windt:
⁄t wingt (Q203p Gulpen),
winderig (weer):
winderig (Q203p Gulpen),
wīngerig (Q203p Gulpen)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
gaar geen wind:
gaar ginge wind (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
windstil (weer):
windsjtil (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
winkel:
weenkel (Q203p Gulpen),
winkel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q203p Gulpen),
weŋkǝlhǫak (Q203p Gulpen),
winkelhoak (Q203p Gulpen)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)ine (Q203p Gulpen)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
21881 |
winst |
voordeel:
voordeel (Q203p Gulpen),
winst:
wins (Q203p Gulpen),
winst (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|