24472 |
boom (alg.) |
boom:
boom (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
boəm (Q203p Gulpen),
bŏm (Q203p Gulpen),
buim (mv.):
bēūm (Q203p Gulpen)
|
boom [DC 35 (1963)], [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frø͂ͅt[wei} (Q203p Gulpen)
|
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
boomkleëver (Q203p Gulpen)
|
boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
kroeën (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang
kroeën (Q203p Gulpen),
WLD
króēn (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
boomkruuper (Q203p Gulpen)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomkruipertje:
bòmkrôeperke (Q203p Gulpen)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24130 |
boomvalk |
boomvalk:
boòmvallik (Q203p Gulpen)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
klauwen:
klauwe (Q203p Gulpen)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bǫnǝ (Q203p Gulpen),
boon:
bǫn (Q203p Gulpen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
koeëd (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
kōēd (Q203p Gulpen)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|