33482 |
aardbei |
elber:
elber (Q203p Gulpen),
elbere (Q203p Gulpen),
eͅlbər (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
elber (Q203p Gulpen),
WLD
elbere (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
äed (Q203p Gulpen)
|
aarde (grond) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
aarden:
aarden (Q203p Gulpen),
are (Q203p Gulpen),
gewennen:
gewenne (Q203p Gulpen)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden grüle:
ęǝdǝ gryl (Q203p Gulpen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
ps. niet omgespeld.
äed-männeke (Q203p Gulpen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
aars:
aasj (Q203p Gulpen),
aarslok:
aasjlooch (Q203p Gulpen)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
ritz (du.):
ritsj (Q203p Gulpen)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
nne aartsbiesjop (Q203p Gulpen)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (Q203p Gulpen)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzele (Q203p Gulpen),
(ue = e in de en ze lang gerekt).
aarzele (Q203p Gulpen),
sukken:
sukke (Q203p Gulpen),
teutelen:
tuttele (Q203p Gulpen),
treuzelen:
(ue = e in de en ze lang gerekt).
truezele (Q203p Gulpen)
|
aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|