33644 |
bouwland |
land:
lant (Q203p Gulpen),
veld:
vɛlt (Q203p Gulpen),
vɛ̄.lt (Q203p Gulpen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
de goede laag:
dǝ gō lǭx (Q203p Gulpen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
25495 |
bovenbeschuit |
korst:
kǫwǝš (Q203p Gulpen)
|
Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a]
II-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
der kop (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
d’r kop (Q203p Gulpen),
spits:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
d’r sjpits (Q203p Gulpen),
top:
WLD
top (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25497 |
bovenkant van een peperkoek |
korst:
kǫw.t (Q203p Gulpen)
|
[N 29, 94a]
II-1
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kǫwǝš (Q203p Gulpen)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭǝvǝlext (Q203p Gulpen),
overlicht:
øvǝrlex (Q203p Gulpen),
overvenster:
øvǝrvenstǝr (Q203p Gulpen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bowevenlip (Q203p Gulpen),
bŏŏve lip (Q203p Gulpen)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
bagagedrager:
bagedreiger (Q203p Gulpen),
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperiaal (Q203p Gulpen)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenverdieping:
bōͅvəvərdēpeŋ (Q203p Gulpen)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|