23316 |
brevier |
brevier (<lat.):
breveer (Q203p Gulpen)
|
brevier [SGV (1914)]
III-3-3
|
21250 |
brief |
brief:
bre:f (Q203p Gulpen),
breef (Q203p Gulpen)
|
brief [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21205 |
briefkaart |
postkaart:
poskaat (Q203p Gulpen),
postkaart (Q203p Gulpen)
|
de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34651 |
brik |
brikje:
brekskǝ (Q203p Gulpen)
|
Vierwielig hoog rijtuig waar men van achteren in gaat en waarin de banken tegen de zijwanden van de bak geplaatst zijn. De koetsier heeft een aparte bok. Dit type rijtuig werd vaak door deftige heren gebruikt om op jacht te gaan. [N 17, 5; N 101, 11; N G, 51; monogr]
I-13
|
19245 |
broeden |
beramen:
berame (Q203p Gulpen),
uitbroeden:
oetbreu (Q203p Gulpen)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̜̄ (Q203p Gulpen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q203p Gulpen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broor (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
broeder [SGV (1914)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
broeder:
broeder (Q203p Gulpen)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23873 |
broedermeester |
voorbeder:
väörbèèher (Q203p Gulpen)
|
De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)]
III-3-3
|