25562 |
deegkleed |
zak:
%%meervoud%%
zɛk (Q203p Gulpen)
|
Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27]
II-1
|
25551 |
deegkrabber |
ijzeren schup:
īsǝrǝ šøp (Q203p Gulpen),
krats:
krats (Q203p Gulpen)
|
Werktuig waarmee het deeg wordt losgestoken. Het gaat hier om een gereedschap dat de vorm kan hebben van een plamuurmes met vierhoekig, driehoekig, half-rond blad), een krabber of hak met half-rond blad en een schopje met een blad van uiteenlopende vorm. Volgens de informant van K 314 heeft het "krommes" ongeveer de vorm van een sikkel. Vaak is de steel van de schop van ijzer. De handgreep van het plamuurmesmodel is vaak van hout of van omgebogen metalen plaat. Vergelijk voor de woordtypen het lemma ''deegmes''. Zie afb. 18. [N 29, 21b; N 29, 21c; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25577 |
deegmes |
krats:
krats (Q203p Gulpen)
|
Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b]
II-1
|
18910 |
degelijk |
degelijk:
degelijk (Q203p Gulpen),
en rgle (fr.):
Akens wb. arëjjel, regelrecht, geordnet
areègel (Q203p Gulpen),
grondig:
gründig (Q203p Gulpen)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
nne deëke (Q203p Gulpen)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
e deëkenaat (Q203p Gulpen)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dekke (Q203p Gulpen),
dékke (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
dekke (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (Q203p Gulpen)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
stop:
štǫp (Q203p Gulpen)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|