33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q203p Gulpen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
den (Q203p Gulpen),
WLD
den (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
spar:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
sjpar (Q203p Gulpen)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
WLD
denneappel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
dennenkegel:
dennekégel (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones èe te definiëren als: low front vowel volgens Jones. Lang uitspreken.
dennekèegel (Q203p Gulpen),
dennenpeer:
dennepär (Q203p Gulpen)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenuld (Q203p Gulpen)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
pluim:
n plum (Q203p Gulpen)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
dennenstronk:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
dennesjtronk (Q203p Gulpen),
wortel:
wortel (Q203p Gulpen),
WLD
wortel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20612 |
desem |
zuurdeeg:
zoerdĕĕg (Q203p Gulpen),
zoerdèeg (Q203p Gulpen)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deseme (Q203p Gulpen),
dèeseme (Q203p Gulpen)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
döäg (Q203p Gulpen)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|