22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
hol:
hol (Q203p Gulpen)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
wriemele (Q203p Gulpen)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kieper (Q203p Gulpen),
Karte 170.
keeper (Q203p Gulpen)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)] || Tormann.
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
gool (Q203p Gulpen)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
21290 |
doen vechten |
aaneenhangen:
! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.
hiŋktər gansə kro:m anɛ.i (Q203p Gulpen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dof (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
hol:
hoal (Q203p Gulpen)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (Q203p Gulpen),
hoorn:
hoore (Q203p Gulpen),
vogel:
voggel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
vŏggel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
vŏgggel (Q203p Gulpen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q203p Gulpen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18153 |
dokteren |
dokter zijn:
dokter zieë (Q203p Gulpen),
dokteren:
doktere (Q203p Gulpen)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34650 |
dokterskar |
dokterskarretje:
dǫktǝrskɛ̄rkǝ (Q203p Gulpen)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|