26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (P195p Gutschoven),
slǭx[molen] (P195p Gutschoven),
smoutmolen:
sma.t[molen] (P195p Gutschoven)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afsluiten:
ǭfsloǝtǝ (P195p Gutschoven)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slǫu̯s (P195p Gutschoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drē̜ǝ (P195p Gutschoven)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25970 |
onderslagmolen |
open rad:
ǭǝpǝ roǝt (P195p Gutschoven)
|
Watermolen waarbij het water tegen de schoepen aan de onderzijde van het molenrad duwt. Gezien de grote verspreiding van dit molentype in het onderzoeksgebied, hadden de meeste invullers er geen specifieke term voor. Zie ook afb. 10 en de toelichting bij het lemma ɛbovenslagmolenɛ. Het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 23; Coe 4; Grof 15]
II-3
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krø̜k (P195p Gutschoven)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26523 |
onderstel |
bak:
bak (P195p Gutschoven),
verhoog:
varhø̄̄jx (P195p Gutschoven)
|
Onderstel aan de onderzijde van de meelpijp waar de zak op wordt geplaatst. [Vds 167; Coe 157; Grof 189]
II-3
|
26414 |
onderstel voor het blok |
stoel:
stuǝl (P195p Gutschoven),
voet:
vuǝt (P195p Gutschoven)
|
Het houten of stenen onderstel waar het blok op rust. Het houten onderstel bestond in de regel uit een gebinte uit stijlen en dwarsbalken dat op de bedding was aangebracht. Bij veel molens was het in de loop der jaren vervangen door een stenen muurtje of een betonnen blok. Zie ook afb. 75. [Jan 80; Coe 72; Grof 94; A 42A, 4; A 42A, 5; N O, 28c]
II-3
|
32696 |
ondiep |
schou(de):
sxā (P195p Gutschoven)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
stroppen:
strǫpǝ (P195p Gutschoven)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|