20661 |
bonenkruid |
kondsel:
kuŋdjəl (P195p Gutshoven)
|
[ZND m]
I-7
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
nə pels (P195p Gutshoven)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en zwart houwen:
blauw en zwat gəhouwə (P195p Gutshoven),
zwart en blauw houwen:
zwad ən blòu gəhòut (P195p Gutshoven)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
špēͅx (P195p Gutshoven)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
boaəg (P195p Gutshoven),
buuch (P195p Gutshoven)
|
boog [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boͅu̯m (P195p Gutshoven)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frø̄ət[wei} (P195p Gutshoven),
frø͂ͅətw(ei)i (P195p Gutshoven)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
boətjə (P195p Gutshoven)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bərəch bleəvə vər imant (P195p Gutshoven)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drəpkə (P195p Gutshoven),
grote, een -:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
nə gr(ou)ətə (P195p Gutshoven)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|