e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurvrouw gebuur: gəbu[ə}r (Gutshoven) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
daas (tabanidae) daps: dabzə (Gutshoven) insect I [Goossens 1b (1960)] III-4-2
dampen dompen: dumpə (Gutshoven) dampen, wasemen [ZND 33 (1940)] III-2-1
de avond luiden de bedeklok trekken: də biəklok trik (Gutshoven) De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
de berg afrollen afreddelen: də berəch oəfreddələ (Gutshoven), afrollen: də berəch oəfrollə (Gutshoven), aftrullen: də berəch oəftryllə (Gutshoven) de berg afrollen [ZND 41 (1943)] III-1-2
de kaarten schudden ondersteken: de kaoten onderstiejeke (Gutshoven), de kaoten onderstieke (Gutshoven) Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] III-3-2
de was bleken bleken: blekə (Gutshoven) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
deeg deeg: d(ei)ĭx (Gutshoven) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deksel deksel: deͅksel (Gutshoven), deͅksəl (Gutshoven) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
dennennaalden dennentoppen: cf -knoppen  dənnətyp (Gutshoven) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3