e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif duifhaan/-hoorn: dəvoeoͅən (Gutshoven), duiver: dəvøər (Gutshoven) duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)] III-4-1
dompelen in het water steken: ent wettər stijəkə (Gutshoven, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderen donderen: dondərə (Gutshoven, ... ) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donderx donder: donnər (Gutshoven, ... ) donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker, duisterx donker: dounkel (Gutshoven) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
dons, nestveren dons: dons (Gutshoven) dons [ZND 35 (1941)] III-4-1
dood (adj. schertsend bedoeld kapot: znd 23, 022b;  kəpot (Gutshoven), op: znd 23, 022b;  op (Gutshoven), vertrokken: znd 23, 022b;  vərtrokkə (Gutshoven) dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;  douət (Gutshoven) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (bn.) dood: dòwt (Gutshoven) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  d(ou)ət (Gutshoven) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2