e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heer heer: hɛ.ir (Gutshoven) heer [RND] III-3-1
heet, hitsig lopig: løͅijpex (Gutshoven) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heilige, zalige heilige: enən h(ai)lige (Gutshoven) Heilige. [ZND 35 (1941)] III-3-3
hemel hemel: hi:məl (Gutshoven) hemel [RND] III-3-3
het einde van zijn leven het eind van zijn leven: et ijən va zə lijəvə (Gutshoven) op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
het gras maaien (het) gras maaien: t groas m(ai)jə (Gutshoven) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het vuur doven laten uitgaan: luətə oət˃goən (Gutshoven) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
heuvel, kleine hoogte bergje: ps. of toch omspellen volgens IPA: [@ b@rxsk\\]?  ɛ bɛrxskə (Gutshoven) heuvel [ZND 34 (1940)] III-4-4
hijgen naar adem, reutelen reutel in zijn keel: reutəl en zən kijəl (Gutshoven) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hoed (alg.) hoed: huo:ət (Gutshoven) hoed [RND] III-1-3