e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roodborstje roodborstje: r(ou)wtbø͂ͅskə (Gutshoven) roodborstje [ZND m] III-4-1
roof(je) (korst op een wonde) krap: krappə (Gutshoven) hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] III-1-2
roos (rosa) roos: roͅu̯zə (Gutshoven) rozen [RND] III-2-1
rugstuk rugstuk: rugstukken  røͅkstøͅkə (Gutshoven) karbonaden [Goossens 1b (1960)] III-2-3
ruilen (als spel) verwisselen: wilə vijə əns vərwisələ (Gutshoven) Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruiten in het kaartspel koeken: kukə (Gutshoven) Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
rukken roffelen: rufələ (Gutshoven) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2
runderhorzel, horzel horzel: horzel (Gutshoven) insect III [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve madenknoop: mōͅknøəp (Gutshoven) worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
ruw worden openbijzen: opbijəze (Gutshoven) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2