23200 |
bidden |
beden:
djə mot bijə en də kerek (P195p Gutshoven)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
və gon os bichtə (P195p Gutshoven)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bijə (P195p Gutshoven),
biə (P195p Gutshoven)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bīējr (P195p Gutshoven),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
biejər (P195p Gutshoven),
bijər (P195p Gutshoven)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
21102 |
bijten |
bijten:
1a-m met een v-tje op de \\
beətə (P195p Gutshoven)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
19352 |
bits |
snibbig:
hijə es nogal snepich (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
bloaər (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19978 |
blaffen |
bellen:
bei̯lə (P195p Gutshoven)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
kaarsenpannetje:
kasəpɛnəkə (P195p Gutshoven)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
r(ei)gər (P195p Gutshoven),
reĭgəl (P195p Gutshoven)
|
reiger [ZND 41 (1943)], [ZND m]
III-4-1
|