19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (P195p Gutshoven)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (P195p Gutshoven)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselwater:
stɛssəlwɛtter (P195p Gutshoven)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19708 |
stoel |
stoel:
stu(ə)l (P195p Gutshoven)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
palet:
plətə (P195p Gutshoven)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stubvod:
stø̄p˃voͅt (P195p Gutshoven)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wîejəs (P195p Gutshoven)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
21213 |
straatgoot |
rigole (fr.):
ən rəgol (P195p Gutshoven),
vliet:
də vlyejəet (P195p Gutshoven),
zouw:
də z(ou)ə (P195p Gutshoven)
|
De straatgoot langs de weg [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
kravat (P195p Gutshoven),
plastron (fr.):
plastron (P195p Gutshoven)
|
das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
struək (P195p Gutshoven)
|
struik [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|