22513 |
geboortefeest |
doopfeest:
duipfeas (L429p Guttecoven)
|
Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
gebrekelŭk (L429p Guttecoven)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
<omschr.> get dooreen slaan:
gét doorein sloan (L429p Guttecoven),
stotteren:
sjtottərə (L429p Guttecoven)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] || getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
19249 |
gedachtenis |
nagedachte:
noagedachte (L429p Guttecoven)
|
nagedachte [SGV (1914)]
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
gestuikte, een -:
hae is eine gesjtoekde (L429p Guttecoven)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18916 |
gedwee |
tam:
taam (L429p Guttecoven)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgloor:
gèèlglōr (L429p Guttecoven)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gêl verf (L429p Guttecoven)
|
geelzucht [SGV (1914)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (L429p Guttecoven)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|