27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L429p Guttecoven)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
21318 |
gejoel |
leven, het ~:
lêve (L429p Guttecoven),
spektakel (<fr.):
sjpiktakel (L429p Guttecoven)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gèkkehoes (L429p Guttecoven)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
op de knien zitten:
oppe knèèe zitten (L429p Guttecoven)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
wijde:
mv.: wÈeë
wīe (L429p Guttecoven)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
harren:
harren (L429p Guttecoven)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhaor (L429p Guttecoven)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
cènte (L429p Guttecoven),
geld:
gèldj (L429p Guttecoven)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22100 |
geld inzetten |
poulen (<fr.):
poellə (L429p Guttecoven)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24578 |
gelderse roos |
sneeuwbal:
WLD
snjeabàl (L429p Guttecoven)
|
Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)]
III-4-3
|