21439 |
geweer |
geweer:
gəwaer (L429p Guttecoven)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
geweij (L429p Guttecoven)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewelf (L429p Guttecoven),
gewulf (L429p Guttecoven),
gǝwø̜lǝf (L429p Guttecoven),
gewelfs:
gǝwø̜lǝfs (L429p Guttecoven),
gewelfsel:
gǝwø̜lǝfsǝl (L429p Guttecoven)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
špø̜rx (L429p Guttecoven)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewĕrf (L429p Guttecoven),
gewricht:
gevrich (L429p Guttecoven)
|
een gewricht (draaipunt in beenderstelsel) [N 10 (1961)] || gewricht [SGV (1914)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
groep:
gróup (L429p Guttecoven)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
gezicht [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
mommegezicht:
mòmmegezich (L429p Guttecoven),
muil:
moel (L429p Guttecoven)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
gezin:
gəzin (L429p Guttecoven)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gemad:
gǝmat (L429p Guttecoven),
gemade/gemaai:
gǝmā (L429p Guttecoven),
gezwad:
gǝžwāt (L429p Guttecoven
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|