24572 |
hulst |
hulst:
WLD
huls (L429p Guttecoven)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
huuke (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven)
|
hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
schuddelen:
sjuddele (L429p Guttecoven)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
huurhoes (L429p Guttecoven)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
Opm. de meipennink tr¨kbrènge.
meipennink (L429p Guttecoven)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (L429p Guttecoven),
trouwpartij:
trouwpàrtie (L429p Guttecoven)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hippətaek (L429p Guttecoven)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
pas:
pas (L429p Guttecoven)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
gewhren (du.):
ps. omgespeld volgens Frings. Opm. betieje = betichten.
gewɛ̄re (L429p Guttecoven),
laten begaan:
begoan (L429p Guttecoven)
|
betijen [SGV (1914)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
verzoeken:
vèrzeukə (L429p Guttecoven)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|