e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaal duivenjong jongen: jōēngə (Guttecoven) een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kø̄m (Guttecoven) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappen: krappe (Guttecoven) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaarsenaansteker kaarsenstek: kaersjestek (Guttecoven) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak kaarsenbak: kaersjebak (Guttecoven) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper domper: domper (Guttecoven), dómper (Guttecoven) Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] III-2-1
kaarsenpit wiek: week (Guttecoven) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje prentje: prentje (Guttecoven) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaarten voor geld kaarten: kaarte (Guttecoven) Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaas kaas: kees (Guttecoven) kaas [SGV (1914)] III-2-3